Allerheiligen en Allerzielen

Allerheiligen
Het hoogfeest van Allerheiligen (we vieren het op 2 november ’s morgens). Het hoort bij de herfsttijd om ons ervan bewust te zijn, dat wij hier op aarde niet de enigen zijn. ‘Wij zijn de eersten niet.’ Allen die ons zijn voorgegaan, zijn in het geloof nog steeds met ons verbonden:

Toch zijn wij één, zij zingend voor de troon,
wij in de wereld, wachtend op Gods Zoon.
(uit gezang 701)

Telkens als wij samenkomen om de liturgie te vieren, mogen wij weten dat wij dat doen in de grote ‘gemeenschap der heiligen’. In elke eucharistieviering stemmen wij in met de lofzang die al lang in de hemel weerklinkt, nog voordat wij er waren:

En hierom zingen wij met al uw heiligen,
met de aartsvaders en de profeten,
apostelen en martelaren,
met de hemelse machten
die in eeuwigheid staan voor uw troon
de lof van uw heerlijkheid,
zonder einde zeggend:
Heilig, heilig, heilig is de Heer…
(uit de prefatie van apostelfeesten)

Allerzielen
De gedachtenis van alle overledenen (we houden deze indrukwekkende dienst op 2 november ’s avonds). Het hoort bij de herfsttijd om allen te gedenken die ons zijn voorgegaan. Dat zijn niet alleen de grote heiligen van naam (Allerheiligen), maar ook onze eigen ‘kleine heiligen’, onze overledenen (Allerzielen):

Vaders die ons leidden,
moeders die ons droegen,
niet alleen van vroeger
zijn ze, maar van nu,
want ze zijn van U!
(uit gezang 700)

We gedenken onze overledenen niet alleen in een sfeer van droefheid. Allerzielen valt niet voor niets in de herfsttijd, de tijd van verwachting van Gods koninkrijk. Het gedenken van onze overledenen staat dus in het bredere kader van onze hoop, dat God eenmaal deze aarde zal omvormen tot zijn rijk van vrede, waar geen dood en verdriet meer zal zijn:

Jeruzalem, mijn vaderstad,
mijn moederhuis, wanneer
zal ik u zien zoals ge zijt,
de bruid van onze Heer?
Daar is geen pijn en geen verdriet,
geen afgunst en geen nijd.
En zeker is geen ziekte daar,
geen ongeluk, geen dood.
God geve mij, Jeruzalem,
dat ik eens op een dag
een pelgrim aan uw poorten ben
en dat ik binnen mag.
(uit gezang 698)