‘Zie, nú is het de tijd van het welbehagen, nú is het de dag der zaligheid’ (2 Kor. 6, 2).
Zusters en broeders,
Met deze woorden roept de apostel Paulus de christenen van Korinthe op om zich te laten verzoenen met God. Aan zijn woorden gaat een citaat vooraf uit de profetie van Jesaja, waar deze het moedeloze volk van Israël de komende bevrijding in het vooruitzicht stelde. En niet alleen Israël zelf zou worden bevrijd uit de ballingschap in Babel, maar van heinde en verre zouden volkeren optrekken naar Gods heilige berg in Sion. Paulus past dit beeld nu toe op de roeping van de christelijke gemeente: zij moet een licht der volkeren zijn, om Gods heerlijkheid te verkondigen en zijn koningschap uit te roepen. En hoe moet de christelijke gemeente dat doen? Paulus somt een hele waslijst gedragskenmerken van de gemeente op. Wat aan die kenmerken opvalt is niet dat ze zich hoefden uit te putten in goede werken, maar eerder het tegenovergestelde: ze moesten zich onder allerlei benarde omstandigheden geduldig opstellen. De verlossing die de Heer God bij monde van de profeet Jesaja had beloofd, was immers werkelijkheid geworden in de opstanding van Jezus Christus uit de dood.
Hoewel er ook in onze tijd vele christenen zijn, die onder vervolging en geweld te lijden hebben, zijn de benarde omstandigheden waaronder de christenen van Korinthe te lijden hadden, niet direct de onze. Christenen in de westerse wereld lijden misschien niet onder gevangenschap of vervolging, maar wel onder andere dingen. Als de godsdienst in het algemeen in onze tijd in het nieuws komt, is dat meestal niet positief. Er wordt in de naam van een god geweld gepleegd tegen mensen die een andere god dienen of die zich anders gedragen. De uitzichtloze situatie in Syrië duurt voort, verbreidt zich naar andere gebieden en leidt tot aanslagen in het westen. De reacties daarop tonen ondanks terechte protestacties vooral onze onmacht: moeten we met tegengeweld dat geweld tegengaan of moeten we juist de dialoog aangaan om te begrijpen waar dat geweld vandaan komt? Of moeten we – zoals ook gehoord wordt – maar toegeven, dat elke godsdienst tot geweld leidt en je je daarom maar het beste als atheïst kunt opstellen?
Die laatste mogelijkheid is voor christenen geen optie. Hoewel je moeite moet doen om het christelijk geloof te leren en in praktijk te brengen, is dat geloof uiteindelijk niet onze verdienste of prestatie, maar een geschenk van God. We kúnnen niet anders dan die uitnodiging aannemen en gehoor geven aan zijn aanbod, omdat het ons richting geeft in ons leven, omdat het de basis is van onze moraal en ethiek, en omdat het ons een doel in het vooruitzicht stelt: Gods heerschappij op aarde, de wereld van gerechtigheid en vrede. Als we dat zouden loslaten, zouden we feitelijk te kennen geven dat er geen zin in ons leven is, anders dan de oppervlakkige pleziertjes die iedereen wel eens meemaakt. Maar erger nog: al die mensen die geen deel van leven hebben en anoniem ergens op een slagveld of in armoede op een vuilnisbelt sterven – wie doet die recht, als God hun namen niet in de palm van zijn hand geschreven heeft?
Moeten we dan geweld gebruiken om erger te voorkomen? Ook daarbij kun je grote vraagtekens zetten. Waren het geen westerse wapens waarmee aanvankelijk het verzet tegen de Russische aanwezigheid in Afghanistan werd gesteund, maar die zich later op 9/11 tegen datzelfde westen keerden? En zijn het niet de westerse wapens die aanvankelijk het verzet tegen de regimes in Irak en Syrië moesten steunen en die nu in handen van IS zijn? Misschien is het tijd voor een nieuwe kritische bezinning op de wapenindustrie, zoals die ook plaatsvond na het vreselijke geweld dat honderd jaar geleden de Eerste Wereldoorlog met zich had meegebracht, maar die destijds helaas niet is doorgezet.
Paulus’ woorden aan de Korinthiërs lijken op te roepen tot een passieve houding, alsof je alles wat je aan narigheid overkomt maar geduldig moet verdragen. Toch is dat maar schijn. Want hij spreekt wel degelijk over wapens, zoals hij ook in zijn brief aan de christenen van Efese doet (Ef. 6, 14-18). Maar het gaat dan om de wapens van het geloof: het harnas der gerechtigheid, het schild van het geloof, de helm van de zaligheid en het zwaard van de Geest, dat is het woord van God. Deze wapens verdedigen tegen de aanval van de vijand. En misschien wel het sterkste wapen is het gebed: ‘bidt altijd in de Geest met aanhoudend bidden en smeken en waakt daarbij met alle volharding en gebed voor alle heiligen.’
Met de vastentijd die we dezer dagen beginnen, bereiden we ons voor op het paasfeest, de viering van de opstanding van Jezus Christus uit de dood. We gedenken dat ook de Zoon van God door de religieuze en politieke machthebbers van zijn tijd geweld werd aangedaan. Hij reageerde daarop in de zin van Paulus: met geduld en verdraagzaamheid, in de overtuiging dat zijn leven geborgen was bij God. Ondanks de weerstand die hij ondervond, bleef hij het koningschap van de Heer God verkondigen, bleef hij mensen genezen en bleef hij bevrijding brengen aan wie gevangen zaten in de macht van de dood. Zelfs in zijn grootste verlatenheid aan het kruis riep hij nog zijn God aan. Zijn opstanding uit de dood is voor ons het uiterste teken, dat dat vertrouwen op God die de machteloze recht doet en bevrijding brengt, de dood overwint.
We wensen u een gezegende vastentijd toe.
Utrecht en Haarlem, 8 februari 2015
Joris Vercammen, aartsbisschop van Utrecht
Dirk Jan Schoon, bisschop van Haarlem