Die ons in ’t hart geschreven staan
en onze dagen deelden,
ons in de dood zijn voorgegaan,
zij lieten ons de beelden
van zoet en droef herinneren,
van zoeken, hopen, wachten.
Zal in de starre, koude dood
hun naam nog overnachten?
Uw droefheid is niet bodemloos:
God houdt zijn handen open.
Het brekend leven, doods en broos
draagt Hij door vrees en hopen.
Herinnert Hij zich niet hun naam
als wachters op de morgen?
Die in de nacht zijn voorgegaan,
zijn in Gods trouw geborgen.
De naam waarmee zij zijn genoemd
staat in Gods hand geschreven
en zal door alle donker heen
toch onuitwisbaar blijven.
In Christus is hun naam bewaard,
naar Hem blijven zij heten.
Hij wekt hen uit de slaap en zal
hen van de dood genezen.